Bekende kinderboeken zoals Van Alphen’s kindergedichten, Dik Trom, De kleine kapitein, De olijke tweeling, Hasse Simonsdochter en Lampje staan niet op zichzelf. Kinderboeken maken deel uit van een literaire traditie. In het volgende beknopte overzicht wordt een beeld geschetst van de ontwikkeling van kinderboeken in de westerse literatuur.
Middeleeuwen
Teksten speciaal voor kinderen waren zeldzaam in de middeleeuwen. De boekdrukkunst werd pas in de vijftiende eeuw uitgevonden. Verhalen en handgeschreven teksten waren er natuurlijk wel al, maar ze waren meestal niet voor kinderen bedoeld. In de zestiende eeuw waren boeken voor kinderen vooral schoolboeken voor taalonderwijs.
1600-1800
In de zeventiende eeuw leerden kinderen via abc’s en toneelteksten. In de achttiende eeuw worden boeken een belangrijk middel in de opvoeding van kinderen tot nuttige burgers. In 1778 verschijnt Proeve van kleine gedigten voor kinderen, een boek dat vaak wordt omschreven als ‘het eerste kinderboek in de Nederlandse literatuur’. Vóór 1778 wordt er natuurlijk ook al gelezen door kinderen, bijvoorbeeld in catechismussen, gedichtenbundels, abc-boeken, schoolboeken en centsprenten. Al deze boeken zijn meer religieus of opvoedkundig van aard dan dat ze ontspanning bieden. Maar de gedichtjes van Hieronymus van Alphen zijn bijzonder omdat ze in eenvoudige poëtische taal zijn geschreven en een directe weergave zijn van gebeurtenissen uit het kinderleven. Van Alphen had vele navolgers, zoals Pieter 't Hoen, die in hetzelfde jaar 1778 een Nieuwe proeve van klijne gedichten voor kinderen publiceerde.
Orbis sensualium pictus, 1679 |
De kleine print-bybel, 1720 |
Contes de ma Mere l'Oye = Vertellingen van Moeder de Gans, 1754 |
Kleine gedigten voor kinderen, 1787 |
1801-1900
In de negentiende eeuw ontwikkelen de technische mogelijkheden voor druk en illustratie zich in rap tempo. De oplagen worden groter en de boeken worden steeds mooier geïllustreerd, in de tweede helft van de eeuw ook in kleurenlithografie.
Klassieken worden bewerkt voor de jeugd en bakerrijmen en prentenboeken vinden hun weg naar de kinderkamer. De brave Hendrik ziet in 1810 het licht en beleeft in 1877 zijn 60ste druk. J.J.A. Goeverneur bewerkt Prikkebeen voor het Nederlandse kind, Jan Pieter Heije schrijft vele gedichten en liederen om kinderen vaderlandsliefde bij te brengen, en Theo van Hoytema maakt op het einde van de eeuw zijn prachtige steendrukken voor Het leelijke jonge eendje. In 1891 schrijft C. Joh. Kieviet Dik Trom, een boek dat ruim 100 keer herdrukt zal worden in de twintigste eeuw.
Sint Nikolaas-vertellingen voor de jeugd, 1852 |
Piet de Smeerpoets, zijn berouw en bekeering, voor kinderen tot vermaak en leering, circa 1875 |
Kinderliederen, 1874 |
Uit het leven van Dik Trom, 1891 |
1901-1940
De ‘eeuw van het kind’ is aangebroken en de kinderkamer wordt een beschermd gebied. Toch wordt de jeugd de harde realiteit niet onthouden: Afke's tiental geeft een beeld van de schrijnende armoede op het platteland. Daarnaast worden er fantasieverhalen met een happy end geschreven en gelezen. Uit het buitenland komen Peter Pan, Babar en Winnie de Poeh. Nederland produceert boeken over kwajongens met een gouden hart: Kruimeltje en Pietje Bell. De meisjes moeten het doen met andere rolmodellen: Joop ter Heul, Roswitha en Lijsje Lorresnor. In deze periode worden ook boeken over sport, met name voetbal, populair.
Afke's tiental, 1907 |
Pietje Bell, 1914 |
Joop ter Heul, 1919 |
Groot vertelboek voor de bijbelse geschiedenis, 1939 |
1941-1960
In de Tweede Wereldoorlog blijft het traditionele jeugdboek verschijnen. Slechts een enkel boek kan als nationaalsocialistisch worden gekwalificeerd. In 1947 verschijnt de eerste druk van Het achterhuis van Anne Frank. In de jaren vijftig winnen de ‘Gouden boekjes’ de harten van ouders en kinderen. Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra brengen humor en tegendraadsheid voor kinderen, en Dick Bruna debuteert met zijn prentenboeken met elementaire vormen. Miep Diekmann en An Rutgers van der Loeff schrijven realistische verhalen over moeilijke onderwerpen, maar ook traditionele meisjesboeken en spannende jongensboeken zoals Arendsoog blijven populair. Ballonstrips beginnen aan hun opmars.
Het verloren schaap, 1947 |
Knikkertje Lik, 1951 |
Vijf brandweermannetjes, 1953 |
De olijke tweeling, 1958 |
1961-1980
Belangrijke schrijvers van fantasieverhalen zijn Paul Biegel en Tonke Dragt. Kinderliteratuur krijgt meer aandacht – er worden voor het eerst prijzen toegekend voor jeugdboeken. In de jaren zeventig ontstaat een maatschappelijk debat over de inhoud van het kinderboek. Ouderwetse rolpatronen met vaders achter de krant en moeders bij het aanrecht zijn het doelwit van actiegroepen. Ze geven brochures uit met een keuze van titels waarin eigentijdse leefvormen en onderwerpen aan bod komen. Willem Wilmink, Guus Kuijer en Els Pelgrom schrijven realistische gedichten en verhalen, en Wim Hofman en Joke van Leeuwen schrijven én illustreren beiden kinderboeken. Prentenboeken vormen een belangrijk deel van het aanbod.
De brief voor de koning, 1962 |
Sjakie en de chocoladefabriek, 1968 |
Het malle ding van bobbistiek, 1970 |
Wiele wiele stap, 1977 |
1981-1995
Het literaire kinderboek wint terrein. Prijzen voor jeugdboeken gaan naar boeken die door een jury van volwassenen worden gekozen. Daar komt kritiek op. Als tegenwicht worden kinderjury's gevormd, die hun eigen toppers uitkiezen: Carry Slee, Jacques Vriens en Paul van Loon zijn favoriet. De eerste prentenboeken over Kikker van Max Velthuijs verschijnen, en The Tjong Khing, het echtpaar Schubert, de zusjes Heymans en Friso Henstra maken mooie illustraties voor kinderen. Realistische onderwerpen als oorlog, seks en drugs worden voor de oudere jeugd niet geschuwd.
Hasse Simonsdochter, 1983 |
Van nul tot nu, 1986 |
Een ijsbeer in de tropen, 1987 |
Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is, 1990 |
1996-2000
Griezelverhalen en 'zelfhulp'-boeken in de categorie 'Hoe overleef ik...' doen het in deze jaren erg goed. Er is voor elk wat wils op de markt, van hoogliteraire poëzie tot seriewerk over meisjes en paarden en jongens en voetbal. Een opmerkelijke ontwikkeling is de terugkeer van het typische meisjes- en jongensboek.
Dolfje Weerwolfje, 1997 |
Spijt!, 1996 |
Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen, 1997 |
Hoe overleef ik mijn eerste zoen?, 2001 |
2001-heden
In de eerste twee decennia van de eenentwintigste eeuw wordt de literaire en artistieke ontwikkeling van de jeugdliteratuur voortgezet die aan het einde van de twintigste eeuw is ingezet. Dit oogst zowel lof als kritiek. Verder vervaagt ‘Crossoverliteratuur’ de grens tussen jeugdboeken en volwassenenliteratuur.Alleen de toekomst zal leren welke schrijvers en welke publicaties uit de meest recente jaren de tand des tijds zullen doorstaan. Veel publieke aandacht of hoge oplagecijfers zeggen meer over mediahypes en geslaagde uitgeversstrategieën dan over duurzame kwaliteit, maar er worden nog steeds literaire juweeltjes geschreven.
De gelukvinder, 2008 |
Winterdieren, 2011 |
Doodgewoon, 2015 |
Lampje, 2017 |
Meer lezen over de geschiedenis van kinderboeken en jeugdliteratuur
- Saskia de Bodt, De verbeelders : Nederlandse boekillustratie in de twintigste eeuw. Uitgeverij Vantilt, 2015
- Rita Ghesquière, Vanessa Joosen, Helma van Lierop-Debrauwer (red.), Een land van waan en wijs: geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur. Atlas Contact, 2014
- Wonderland: van Pietje Bell tot Harry Potter. Koninklijke Bibliotheek, 2003
- Vivian Treurniet, Marieke van Delft. Het kinderboek. Waanders, 2002
- P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets, Lust en leering: geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw. Waanders, 2001
- Toin Duijx & Joke Linders, De goede kameraad: honderd jaar kinderboeken. Van Holkema & Warendorf, 1991
- Harry Bekkering (red.), De hele Bibelebontse berg: de geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Querido, 1989