‘Vader, de kinderen en ik’ - An Rutgers van der Loeff-Basenau

We kennen An Rutgers van der Loeff-Basenau  (Amsterdam, 15 maart 1910 – Laren, 19 augustus 1990) vooral van haar schitterende boeken voor kinderen. Haar doorbraak kwam met ‘De kinderkaravaan’, een jeugdboek uit 1949. Een groot succes werd ook ‘Lawines razen’ (1954), waarvan door de NCRV een meerdelig hoorspel werd uitgezonden. Zij schreef onder het pseudoniem Rutger Bas ook enkele boeken. Minder bekend zijn haar boeken voor volwassenen, ze schreef er maar liefst acht. In mijn boekenkast vond ik een heel bijzonder boek voor volwassenen van haar, een boek waarin we de schrijfster als moeder goed leren kennen.

Mei 1940
‘Demobilisatie. Een brief, waarnaar ik heb gehunkerd. Heintje heeft hem uit de bus gehaald en op mijn ontbijtbord gelegd. “Van vader. Mag ik de konginging?” Daar staat het: “Donderdag kom ik thuis. Als het kàn, in de loop van de ochtend”.’ Heintje en de kleine tweeling krijgen eindelijk hun vader weer te zien. Er zijn veel taarten gebakken en vaders stoel is met slingers versierd, maar vader komt maar niet opdagen. Uiteindelijk komt hij met de laatste trein vanuit Utrecht. ‘De traptreden kraken. Ik sta stokstijf. De deur gaat zachtjes open achterin de donkere kamer. En dan zij er twee armen..’. De ik-figuur, de auteur, de moeder van de kinderen, begrijpt waarom haar man zo laat is. ‘Ik had het wel kunnen weten: het afscheid van de “dienstvriendjes” is niet gemakkelijk geweest.’

Het eerste verhaal in een autobiografische verhalenbundel van kinderboekenschrijfster An Rutgers van der Loeff. Volgens Joke Linders in haar biografie van An Rutgers-Van der Loeff werd het boek in 1943 onderscheiden als ‘blijmoedig boek’ maar wegens de oorlog niet uitgegeven, onder meer vanwege de instelling van de Kultuurkamer. ‘Het manuscript werd ingestuurd voor een prijsvraag, waarbij uitgeverij Strengholt op zoek is naar ‘het beste blijmoedige boek’. An had veel aantekeningen over haar leven als moeder liggen, en omdat de inleverdatum verschoven wordt naar 1 mei 1942 kan zij haar manuscript nog op tijd insturen. De manuscripten worden beoordeeld door Henriëtte van Eyk, Johan Luger en Hans Martin. Naast een geldbedrag krijgen de winnaars ook een contract van het uitgever ‘op basis van de normale royalties’. An wint de tweede prijs (500 gulden). Ze moet toezeggen het boek bij Strengholt uit te geven en de kanttekeningen van de jury te verwerken. Het zal nog tot 1953 duren voor het boek uiteindelijk verschijnt.

Op zomervakantie in augustus 1940
Als vader weer thuis is, gaan ze voor de zomermaanden naar een huisje in Huizen. Er gaat veel bagage mee, waaronder ‘een zakelijke schrijfmachine’. In het huis in Amsterdam moet alles netjes achtergelaten worden. ‘We struikelen over opgerolde kleedjes, waarin peper is gestrooid – tegen de mot - en niezen’. Mientje, de huishoudster, opent de deur voor de melkboer: ‘Komt u over een maand maar weer es horen.’ En moeder spuit ‘door stiekeme kieren voor de laatste keer nog wat flit in de klerenkasten.’ De reis gaat per trein. ‘We zijn er. Onze Huizerse Reieetje met haar blauwe schort op de dikke zwarte rokken, met de kaarsrechte scheiding en het spuug-geplakte haar buigt uit een van de ramen boven, waarvan zij bezig is de luiken te openen en roept schel: ‘O – bennen jullie daor! Je hebben mooi weer uit de stad metgebracht!’.

De verhalen gaan over alledaagse gebeurtenissen met de kinderen. Hun spel in de natuurrijke omgeving, maar ook de dagen dat zij allemaal last hebben van kinkhoest (‘Ik wil niet meer kink hoesten. Die kink is stout. Het is een vieze baksil.’ Na een heerlijke zomerse maand, gaan ze weer terug naar Amsterdam waar ze de winter zullen blijven. Weer met de trein waar ze op 29 september ‘de kap van het Centraal Station de stad en deze eerste oorlogswinter binnen gleden’. Er wordt gelezen, onder meer over het ‘Zwarte Moriaantje’.

Sinterklaas en zwarte Piet
Dat dit allemaal tijdens de oorlog plaatsvindt is slechts marginaal op enkele plaatsen te zien. Heintje zegt dat het buiten donker moet zijn van de burgemeester: ‘O jongetje van je tijd. Wel en niet op straat mogen komen, verduisteren, net te veel water gebruiken, zuinig met de zeep zijn….’. Aan voedsel is er nooit gebrek op het platteland. Rutgers Van der Loeff schrijft dan dat: ‘….dit wereldje van ons bespottelijk klein is en dat er in de jammerende en krakende grote wereld zo veel gebeurt en nog veel meer zal gebeuren waaraan een mens niet het recht zal hebben zich te onttrekken.’ Een vader en twee magere kindertjes uit de Jordaan komen twee keer in de week mee-eten. En erg wordt met de bovenburen Sinterklaas gevierd. Neef Martinus, die al in de vierde klas van het gymnasium zit en de baard in de keel heeft zal voor Sinterklaas spelen en hij brengt een vriend als knecht mee. Rutgers Van der Loeff beschrijft dan mooi hoe de kinderen n=die niet meer geloven zich gedragen t.o.v. de kinderen die alles nog geloven, en als zij iets zouden ontdekken dat aan neef Martinus doet denken, dan waarschijnlijk zouden zeggen: ‘Hee Sinterklaas lijkt nét Martinus. Over de knecht van Sinterklaas lezen we dan: ‘Zwarte Piet is zwart gemaakt, dat ziet zij wel, maar wat doet dat ertoe? Waarom zou hij niet zwart gemaakt zijn? Niemand heeft haar verteld dat Piet vroeger een pik-zwart babytje is geweest, en nou moet hij zwarte Piet zijn en dus moet hij zwart gemaakt worden. Hij heeft ook zwarte handschoenen aan, maar het begin van zijn armen is wit.’

Alle verhalen geven een mooi tijdsbeeld, en bevatten veel autobiografische elementen en ervaringen. De namen van de kinderen zijn aangepast en ook die van de andere personages. Heerlijk om ze te lezen, want het zijn echte observaties van een moeder op wat haar kroost (en soms man en andere kinderen) uitvoeren in hun wereldje. En dat ze ruim zeventig jaar oud zijn maakt niet veel uit; kinderen veranderen in hun activiteiten niet zoveel. Op het kaartje voor meer informatie over de boeken die bij de uitgeefster verschijnen hoeft in die tijd slechts 2 cent geplakt te worden.

Illustraties
De omslagtekening en de zwart-wit illustraties zijn van C. Icke. Cornelis Icke (1913-1996) is opgeleid als tekenleraar. Aanvankelijk gaat hij aan de slag als illustrator van boeken, tijdschriften en brochures. Na het wegvallen van de Marshallhulp raakt hij werkloos. Hij gaat dan werken bij Dollywood waarbij het eerste jaar aan tekenfilms. Dan wordt hij gevraagd om poppenfilms te maken. Een overstap die in de praktijk reuze mee valt. In de 25 jaar die hij bij Dollywood werkt heeft Icke uiteindelijk tientallen poppenanimaties gemaakt en heeft hij acht jaar aan Loeki de Leeuw gewerkt. Hij heeft er meer dan 2000 afleveringen mee gemaakt.

Toin Duix