Over het negerjongetje Bolo-Bolo

Soms vind je in je boekenkast een boekje dat vandaag de dag echt niet meer zou kunnen. Een boekje waarbij een Vlaamse tweeling kennismaakt met het leven van de ‘levensgewoonten en de primitieve gedachtengang van de negers’ in Kongo.

Na de zomervakantie een grote verbouwing in mijn flatje in Amsterdam, en dat betekent dat veel boekenkasten leeg geruimd moeten worden om plaats te maken voor de werklui die nieuwe ramen en deuren en dergelijke komen plaatsen. En om dat voor te bereiden bekijk ik zo tussendoor een boekenplank op welke boeken eventueel naar een tweede liefhebber kunnen verhuizen en dan kom je boeken tegen waarvan je niet eens wist dat je ze had.

In het kinderboek ‘Emske en Henkie’ uit 1959, uitgegeven te Antwerpen door uitg. De Branding, met illustraties van Rein van Looy, neemt de auteur Louise Driesen (*1907, over de auteur is niets te vinden in de vakboeken) de Vlaamse tweeling (acht jaar) mee naar het geheimzinnige ‘negerland’ (Kongo). Ze hebben ademloos zitten luisteren naar hun oom die met verlof uit Belgisch Kongo over is. Tijdens zijn lezing gaan ze (in gedachten zoals aan het eind van het boek blijkt) naar Kongo en beleven daar allerlei avonturen met een negerjongetje (‘hij droeg een kort broekje en een polohemdje, hij was blootvoets.’), dat denkt dat de blanke kinderen met hun zaklantaarn en speelgoedkikker toveren kunnen. Dan komt de grote tovenaar van de stam en wordt het voor de tweeling hachelijk. ‘Een Kongolese tovenaar laat nu eenmaal niet met zich spotten!’.

Op de flaptekst van het boek staat: ‘In de sfeer van die prille jeugd slaagt de schrijfster erin een betrouwbaar beeld van het leven in onze kolonie op te hangen en dit zonder het begripsvermogen van die kinderen geweld aan te doen.’ En in een bespreking in IDIL (Informatie Dienst Inzake Lectuur) waarin de anonieme recensent aangeeft de vermenging van droom en werkelijkheid niet helemaal geslaagd te noemen: ‘Toch geeft Louisa Driesen de kinderen ongemerkt zo wel een idee van de levensgewoonten en de primitieve gedachtengang van de negers.’

Het negerjongentje heet Bolo-Bolo en hij praat ‘zijn gebroken taaltje’. De tweeling ontmoet meer negers: ‘Kleine negerkindertjes met opvallend dikke buikjes speelden vóór de hutten. Ze droegen helemaal geen klederen en schenen de minste hinder te hebben van de brandende zonnestralen op hun blote lijfjes. De negervrouwen droegen veelkleurige katoenen kleedjes en de mannen droegen enkel een lendenschort, uit geslagen boomschors, of soms een kort broekje.’ De halssnoer van Emske wordt door de negers als een ‘toversnoer’ gezien. En de zaklantaarn als ‘het boze oog’. De tweeling wil Bolo-Bolo een kaartspel leren en dat spel heet ‘Zwarte Piet’. De medicijnman Kwana  ‘droeg wel tien koperen ringen aan ieder been en aan zijn halssnoer droeg hij dierentanden en amuletten.’ En als er dan een kindje ziek wordt, brengen de negers de tweeling ‘in verband met de plotse ziekte van het kleintje.’ De negers willen de tweeling aanvallen, maar gelukkig keren zij dan terug naar de gewone wereld, waar oom Bertie zegt: ‘En dit is dan het einde van mijn tocht door de wildernis.’

In hetzelfde jaar verschijnen er bij dezelfde uitgeverij nog twee vervolgdelen: ‘De heuglijke reis van Emske en Henkie’ (de tweeling krijgt op weg naar zee een auto-ongeluk en in een droomtoestand belanden zij in de Middeleeuwen) en ‘Het wonderlijke avontuur van Emske en Henkie’ (ik kon niet vinden waar dit boek over zou zijn gegaan).

Voor iets oudere kinderen schreef Louisa Driessen onder meer ‘Carola gaat het leven in’ (1957, Antwerpen, uitg. Sheed & Ward N.V.). Carola heeft haar onderwijzersdiploma gehaald. Thuis is het allemaal niet erg prettig. Haar vader interesseert zich niet voor haar en ze heeft een tweede moeder die niet van haar houdt. Op school krijgt ze te maken met een lastige leerling en weinig begrip van haar schoolhoofd. In het nare pension waar ze woont ondervindt ze wel liefde voor het gebrekkige meisje Flora, maar die sterft. Wat een ellende allemaal, maar aan het eind van het verhaal leert ze de dokter die Flora verzorgde beter kennen en die verklaart haar zijn liefde. Volgens de IDIL een verhaal met ‘Katholieke opvattingen’.

Jaren voordat Louisa Driesen kinderboeken ging schrijven verscheen in 1944 verscheen het boek (voor volwassenen) ‘Stefke’ (Karveeluitgaven, Antwerpen). In het tijdschrift ‘Streven’ staat: ‘Stefke Bossers, het oudste kind van een Lierschen dronkelap, leek tot een ongelukkig leven wel voorbestemd; haar jeugd en haar huwelijk vormen echter een van de meest zonnige verhalen, die we in den laatsten tijd ontvingen. En dat teekent het bijzonder talent van Louisa Driesen, die zich met dezen eersteling werkelijk openbaart. (…) Groote kunst brengt ze ons nog niet; daarvoor blijft haar kader te binnenhuiselijk, haar talent misschien te dartel en luchtig, haar werk te uitsluitend ontstaan uit 'copieerlust des dagelijkschen levens'; maar dat haar boek een groot getal lezers bekoren zal en gelukkig maken: daaraan twijfelen we geen oogenblik.’

Toin Duix