Soms kom je bij het opruimen van je boekenkasten een boek tegen waarvan je helemaal niet wist dat je het had en ook niet weet hoe je er ooit aan gekomen bent. Dat is het geval met het boek ‘Pekále en Tyndále’ van Wiktor Wazjdajev (met illustraties van A. Kokorin) uitgegeven door uitgeverij Malysj. Tot eind jaren tachtig gaf deze in Moskou gevestigde uitgeverij vertalingen van Russische kinderboeken uit. Veelal sprookjes of volksverhalen zoals ‘Het peperkoekhuisje’, opnieuw verteld door Vladimir Glotser en Gennadij Snjegirjov.
‘Pekále en Tyndále’ verscheen in 1977 (het jaartal staat niet in het boek zelf, maar is ontleend aan het CBK). Het verhaal is gebaseerd op motieven uit Moldavische volkssprookjes. Een eenvoudig geniet A-4 formaat boek van 24 ongenummerde pagina's. Onbekend is wie de vertaler van het boek is.
Pekále en Tyndále waren ‘geen broers – zelfs geen familie – maar ze leken op elkaar als twee druppels water.’ Jongens die van aanpakken weten en dan komt er wat maatschappijkritiek als zij andere mensen ontmoeten: ‘Het zijn immers de hebberds en de schurken die hun buiken volvreten en hun geldzak volproppen, terwijl knapen als Pekále en Tyndále als enig kapitaal een helder hoofd, twee kundige handen en een kwinkslag hebben.’ Uiteindelijk gaan ze werken bij de landheer. ‘Maar hij was gierig – zó krenterig, onvoorstelbaar! Daarom wilde niemand voor hem werken.’ Ze moeten hard werken, maar zijn ook heel slim en onttrekken zich er soms aan. Op een gegeven moment moeten ze op zoek naar een nieuwe landheer. ‘De landheren deden zuinig aan: ze persten alle kracht uit hun dagloners. (…) Overal zaten de rijkaards zich vol te proppen, maar zij hadden niets te eten, de arme sloebers. Eerlijk was anders!’ In het laatste hoofdstuk nemen Pekále en Tyndále wraak op de landheer. Een verhaal met een duidelijke communistische boodschap.
Van auteur Wiktor Wazjdajev en illustrator A. Kokorin (onduidelijk is waarom bij de illustrator de voornaam niet wordt uitgeschreven) zijn verder geen boeken in het Nederlands verschenen. Over de auteur is ook geen informatie te vinden (tenminste ik heb mijn best gedaan en niets gevonden). Bij de zoektocht naar de illustrator kom je al snel bij een voetballer, maar iets verder zoeken levert de illustrator Anatoli Kokorin (1908-1987) op. Naar Sovjet-begrippen een uitzonderlijk bereisd iemand. Als kind verbleef hij in de vroege jaren twintig geruime tijd in Engeland en Duitsland, waar zijn stiefvader – een belangrijke spoorwegingenieur – voor zijn werk naartoe was gestuurd. Hij maakte er kennis met veel Westerse kunst. Zijn opleiding tot kunstenaar volgde hij in Perm, waarna hij aan de slag ging als illustrator.
Zijn eerste reisdagboeken maakte hij tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen hij als vormgever van frontkrantjes meetrok met het Rode Leger. In 1953 verliet hij het leger en de jaren die volgden brachten hem naast Nederland onder meer naar Italië, India, Tsjechoslowakije, Engeland, Frankrijk, Finland, Duitsland en Engeland. En overal tekende, tekende en tekende hij. Vanaf 1946 illustreerde hij verschillende kinderboeken. In de jaren zeventig wierp hij zich op het werk van Hans Chr. Andersen. Hij illustreerde bijna al diens sprookjes en dat leverde hem in Rusland zijn grootste bekendheid op.
Hoe vaak hij in Nederland was is niet meer te achterhalen, maar hij geeft in het boekje In Holland’ (1967) in beeld en tekst wat hij gezien heeft. Koeien, molens, klompen, vissers, fietsers, ze komen allemaal voorbij, beschreven in de stijl van een vriendelijke toerist. Alleen de woorden die hij aan Utrecht wijdt, vallen uit de toon. Kokorin vindt de stad “nogal somber”. Over Amsterdam schrijft hij iets opmerkelijks. Op de plek waar een verkeersslachtoffer is gevallen, wordt een Nederlandse vlag neergezet die daar 24 uur blijft staan. Er verschenen ook meer boekjes over andere landen waar hij geweest is.