Afgelopen najaar vierde de Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur haar 25-jarig bestaan met een studiedag met als thema ‘Feest’. Voor deze gelegenheid dook ik in onze collectie kinderkookboeken. Hoe feestelijk was koken met kinderen de afgelopen decennia eigenlijk?
Kinderkeuken
“Voor kleine, aardige meisjes, die graag lezen , schrijven en breijen leeren en regt lief en zoet zijn, is dit keukenboekje bestemd […] Vooreerst moeten zij lezen leeren , om het keukenboekje te kunnen gebruiken, en zijn ze zoo ver, dan maar met lust aan het koken in de speeluren. O, wat zal dat een pret zijn!”
Met deze woorden begint schrijfster Henriëtte Davidis in 1870 Anna de kleine keukenmeid, het eerste kinderkookboek van Nederland. Davidis wenst de kinderen veel pret in de keuken. Daar moeten we ons echter niet te veel bij voorstellen: reinheid en zindelijkheid hadden prioriteit. Vlekken op de jurk waren uit den boze en snoepen een ‘leelijke hebbelijkheid’ die aan katjes voorbehouden was. In 1898 kwam ene Bianca met De kinderkeuken, dat onlangs opnieuw is uitgegeven door het speelgoedmuseum in Deventer. Geïnspireerd door het goede kookgerei dat er voor kinderen op de markt was, besloot Bianca voor kinderen een kookboek te schrijven, “zoo zij, al spelend, meteen leeren hetgeen zij koken, goed en smakelijk te bereiden”. De schrijfster houdt er in haar recepten rekening mee dat de hoeveelheden niet te groot zijn voor de kinderpannetjes, maar ook niet al te klein, aangezien de jonge kookster er wel met enige vriendinnen van moet kunnen eten.
Liesje en Grietje
In de jaren ’30 en ’40 verschenen er in Nederland verschillende vertalingen van buitenlandse kinderkookboeken. In Liesje bakt poffertjes (1938) – oorspronkelijk Noors – vinden we recepten voor marsepein, kaneelsandwiches en – uiteraard – poffertjes. In het uit het Duits vertaalde Grietje kan koken uit 1944 zijn eveneens verschillende feestelijke recepten te vinden, zoals ‘verjaarstaart’, boterkoekjes en kerstboomversiering. Het boekje is geheel op rijm, rijk geïllustreerd en de toon is beduidend minder belerend dan rond de eeuwwisseling. Uiteraard is het nog steeds de bedoeling dat de kinderen ijverig werken, maar dan mag het ook een feestje zijn. Het besluit van het kookboekje luidt:
Heb je al die lekkere zaken
Nu ijv’rig bestudeerd,
Dan ga je zelf wat maken
Aan de gang! En geprobeerd!
[…]
Ieder proeft – en lacht tevree,
Niemand schudt ontstemd van nee
Vader zelfs klakt en geniet;
“Moeder, zo lekker kun je ’t niet!”
Daar houdt vader van!
Voor de iets oudere meisjes kwam de bekende kookboekenschrijfster Martine Wittop Koning met het boek Met moeder in de keuken (1948). Hoewel er in het hoofdstuk ‘Wij koken vandaag’ volledige menu’s de revue passeren, met aardappelen, vlees en groente (en pap toe!) voorziet de rest van het kookboek in recepten voor meer feestelijke gelegenheden. Hoofdstuktitels als: ‘We bakken vanmiddag zandtaartjes’ en ‘Iets fleurigs voor de zondag’ maken duidelijk dat hier ook recepten voor lekkernijen te vinden zijn. Het hoofdstuk ‘Daar houdt vader van!’ laat zien dat bij vader in de gunst komen – net zoals we bij Grietje zagen – bijna een doel op zich was.
Emancipatie
Een klassieker uit de jaren ’60 is Bakken en braden met Barbie (1966). Het boek begint met het dringende advies je haar in een staart te doen en een schort voor te binden zodat je jurk niet vies wordt. Daarna volgen verschillende verhalen en recepten, die qua naam nog zoeter zijn dan qua ingrediënten, zoals een ‘drankje voor verliefde harten, omdat die er altijd wel bij zijn’. Barbie richt haar adviezen expliciet aan jonge meisjes, maar in deze tijd – ongetwijfeld onder invloed van de feministische beweging – zien we ook steeds meer jongens in de keuken verschijnen, zoals op het omslag van Ha, wij mogen koken uit 1962. Vandaag kook ik! (1967) heeft bovendien de veelzeggende ondertitel: ‘Warme maaltijden en lekker hapjes die meisjes (en ook jongens) op hun eigen houtje kunnen klaarmaken’.
In de jaren ’80 vinden thema’s zoals migratie en multiculturalisme hun weg naar de kinderkookboeken. Saamhorigheid en vriendschap komen centraal te staan. Kookklup uit 1986 wordt gepresenteerd als ‘een ‘niet-alleen kookboek’ voor kinderen, met Turkse, Marokkaanse, Nederlandse, Surinaamse en andere recepten’.
Onderbroekenlol
In moderne kinderkookboeken gaat het niet zozeer om feestelijke hapjes of gerechten, het koken zélf moet een feest zijn, dan wordt het opeten dat vanzelf ook. Grappige namen voor gewone gerechten helpen daarbij. Er wordt naar hartenlust geput uit de jeugdliteratuur. Wie houdt er niet van Kaapse Raasdonders – van Tos, de vader van Otje – of Donkere bosdips met toffe tanden tortilla’s van de Gruffalo? Dit fenomeen van komische namen zet zich voort in de minder literaire kinderkookboeken. Zo vinden we in Het grote poepkookboek (2016) recepten voor remspoorpannenkoeken en Haagse diarreewafeltjes.
Plezier in de keuken is dus van alle tijden – al is de definitie ervan de afgelopen 150 jaar behoorlijk veranderd. Ook het doel van de kinderkookboeken lijkt de laatste decennia wat verschoven te zijn. Wilden Anna en Grietje kinderen (lees: meisjes) nog vooral op een leuke manier leren koken, in de moderne kookboeken lijkt het vooral te gaan om de vraag hoe je kinderen op een leuke manier kunt leren eten.
Deze blog is een bewerking van een artikel dat is verschenen in SGKJ-Berichten nummer 95, voorjaar 2019.
Deze blog is eerder gepubliceerd op de KB-website.