In mijn bijdrage aan de vorige Berichten (99, voorjaar 2021) schreef ik over mijn ‘ontdekking’ dat ik twee onderling verschillende edities bezit van Kapitein Jan van Leeuwen. (Anthony van Kampen). ‘Hoe kan dat’, vroeg ik me af. In deze blog probeer ik die vraag te beantwoorden.
De Ketelbinkie-trilogie, een maritiem meesterwerk!
Direct na de Tweede Wereldoorlog schreef Anthony van Kampen (1911-1991) een klassieke ‘driedekker’. In drie delen – verschenen in 1946, 1947 en 1948 – vertelde hij over het zeemansleven van een Rotterdamse straatjongen (Jan van Leeuwen) uit de jaren dertig van de vorige eeuw. De jongen wil naar zee, een verlangen dat door generaties jeugdige lezers werd gedeeld.
In Ketelbinkie (het eerste deel) beschrijft Van Kampen de ervaringen en ontwikkeling van een ketelbinkie, de jongste en laagste in rang aan boord van een schip. Zeeziekte, heimwee en ondankbaar werk vormen zijn deel. Hij houdt toch vol en krijgt in deel twee de kans om ‘voor stuurman te leren’. Dat lukt hem en dan vergt het nog een deel om kapitein te worden.
In dat deel is het oorlog geworden en vaart het voormalige ketelbinkie als gezagvoerder op een Nederlands koopvaardijschip. Hij draagt een zware verantwoordelijkheid, zeker wanneer hij met zijn schip tijdens de winter in een konvooi van Groot-Brittannië naar Moermansk in Noord-Rusland vaart. De schepen vervoeren nieuw oorlogsmateriaal. Steun voor de Russische strijd tegen de Duitsers. Het konvooi wordt bijna voortdurend aangevallen door Duitse vliegtuigen, oorlogsschepen en onderzeeboten. Wanneer een schip uit het konvooi tot zinken wordt gebracht, moet de bemanning proberen in open reddingboten te overleven in het ijskoude water van de Noordelijke Poolzee. Soms worden ze snel door reddingsschepen opgepikt, maar vaak lukt dat niet (het konvooi moet blijven doorvaren en mag niet stoppen) en dan drijven ze rond, vriezen dood of verhongeren. Dat lot overkomt ook de Zeven Provinciën, het schip van Jan van Leeuwen.
De oorspronkelijke 1e editie van kapitein Jan van Leeuwen (1947/48)
Nadat een Duitse onderzeeboot het schip heeft getorpedeerd gaan Jan en zijn mannen over in een reddingboot. Ze worden niet opgepikt door andere schepen en drijven in het donker rond. Na enige dagen spoelen ze halfbevroren aan bij het Russische eiland Nova Zembla. Daar vinden ze een grot waar ze beschut zijn tegen de snijdende wind.
De situatie is ernstig, de voeten van Jan zijn bevroren. Er komt nog steeds geen redding, daarom besluit een deel van de mannen op zoek te gaan naar Russische hulp. Jan blijft achter, hij kan niet meer lopen en schrijft een afscheidsbrief aan zijn vrouw. Dan klinkt plotseling het gebrom van een vliegtuig. Het gooit een kleine parachute uit met voedsel en het bericht dat er hulp onderweg is. Niet veel later landt er een ander vliegtuig…
’Het is zover, Joris’, zei hij toen.
En de ander antwoordde:
‘Ja, kap’tein, het is zover’.
Van Kampen rondt met deze regels in hoofdstuk 21 het boek in de herfst van 1947 af. Hij laat de lezer achter met een verzwakte held en een vage afloop. Dat kan eigenlijk niet en daarom geeft hij, buiten de lopende tekst een korte toelichting: ‘En verder....?’ Daar schrijft hij in: ‘Het is een boek dat niet af is, het houdt ineens op midden in het hoofdstuk. Het is alsof de schrijver er verder geen raad mee weet...
En...zo is het ook! Hij weet er geen raad mee. Want hij beschikt bij het schrijven van het boek niet over de gegevens, de officiële papieren en bijzonderheden, die de verdere lotgevallen van kapitein Jan van Leeuwen behelzen. En hoe kan hij verder schrijven, zonder die documenten...? Misschien heb ik zoveel geluk dat ik ze toch nog eens in handen krijg.’
Deel vier van een trilogie?
Het duurt nog bijna tien jaar voordat hij voldoende ‘in handen heeft.’ Het is niet precies bekend waarom het zo lang heeft geduurd maar er zijn minstens twee verklaringen te bedenken. De eerste is dat in deze periode van ‘Koude Oorlog’, de informatie over de ervaringen van de overlevenden van de konvooien die Moermansk en Archangel uiteindelijk konden bereiken nauwelijks bekend werd. De Sovjet-Unie was uiterst karig met informatie en bovendien werd de bijdrage die de geallieerde zeelieden aan de strijd hadden geleverd nauwelijks door de Russen erkend. Eerst uit later verschenen memoires van geallieerde zeelieden werd het in het Westen duidelijk hoe zij de ellende in de ziekenhuizen en andere verblijfplaatsen van de twee noordelijke havenplaatsen hadden ervaren. Ze leden door een gebrek aan voorraden voortdurend honger. Bijna dagelijks waren er Duitse bombardementen en dan was er ook nog de KGB (Sovjet-geheime dienst) die het leven van de permanente en tijdelijke bewoners extra miserabel maakte.
Een mogelijke tweede reden is dat de succesvolle auteur Van Kampen nauwelijks tijd zal hebben gehad om verder onderzoek te doen. Wellicht vond hij het ook niet belangrijk genoeg? In zijn in 1982 verschenen Kijken over de kim, uit het leven van een schrijver-avonturier, (een boek dat hij nadrukkelijk geen autobiografie noemt) beschrijft hij hoe hij de draad van zijn schrijversbestaan weer oppikt na de bevrijding. Hij noemt een tweetal boeken bij naam (een boek over Den Helder in oorlog en de biografie over Karel Doorman) en doet de Ketelbinkie-trilogie af met: ‘...voorts kwamen enkele tijdens de oorlog geschreven jeugdboeken uit’.
Het duurde tot 1957 voor hij het vierde deel schreef dat de passende titel Thuisvaart draagt. Het is een dun boekje (52 blz.) en aan alles is te merken dat Van Kampen de levens en omstandigheden van de betrokken zeelieden inmiddels terdege heeft bestudeerd. Hij heeft de documenten die hij zocht gevonden en overlevenden gesproken.
In Thuisvaart is het drama nog altijd aanwezig. Eenmaal in het vliegtuig realiseert kapitein Van Leeuwen zich, voordat hij het bewustzijn verliest, dat zijn bevroren voeten zullen moeten worden geamputeerd. Hij zal nooit meer aan dek kunnen lopen. Wanneer hij bijkomt in een ziekenhuisbed blijkt zijn rechtervoet inderdaad te zijn geamputeerd. Vier maanden later krijgt hij een kunstvoet. Tussen de bombardementen door oefent hij met zijn voet. Hij wordt – tot zijn verwondering – gevraagd om toch het commando van een schip op zich te nemen. Plichtsbesef en opluchting zorgen dat hij accepteert. Samen met twee oude bekenden vaart hij in een oud schip, in konvooi, terug naar Engeland. Het is nog altijd levensgevaarlijk en al snel wordt het eerste schip getorpedeerd. Bij het ochtendgloren volgen nieuwe aanvallen maar opnieuw ontsnappen ze aan de dood. Er volgt ook nog een hevige storm en er gebeurt iets ongelooflijks. Een beschadigde Duitse onderzeeboot duikt op vlak bij het schip van Jan. De bemanning van Jan begint dadelijk te schieten, de duikboot zinkt. Slechts een paar Duitsers weten zich te redden. Jan laat ze tegen de instructies, oppikken uit zee. Zijn bemanning is boos. Ze hadden ‘deze moordenaars’ liever laten ‘verzuipen’. Er volgen nog meer luchtaanvallen en nu wordt ook het schip van Jan getroffen. Hij raakt gewond. Twee dagen later sterft kapitein Jan van Leeuwen aan zijn verwondingen, vlak onder de Schotse kust.
De waardering voor het werk van Van Kampen komt nog in hetzelfde jaar tot uiting met de uitgave van: 't Zeegat uit met Jan van Leeuwen. Het leven van een Nederlands koopvaardij-officier. Alle Ketelbinkie-boeken (nu vier delen) in een band (527 blz.) geïllustreerd door Bach Schuurmans.
In het naschrift meldt Van Kampen, dat de zonen van Jan van Leeuwen net als hun vader als scheepsofficieren zijn gaan varen. Het is een passende afsluiting voor een jeugdboek uit de jaren vijftig, toen geluk en een carrière als zeeman ‘nog heel gewoon waren’.