Bevrijdingspoëzie van Mies Bouhuys

Ter gelegenheid van de vijftiende herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog werd in 1960 door uitgeverij Samson een schoolschrift uitgegeven om de Nationale Bevrijdingsdag onder de aandacht te brengen van schoolkinderen. Het kaft van het schrift is voorzien van een vrolijke en vooral ook kleurrijke illustratie van Wim Bijmoer (1914-2000). Op de binnenzijde van het omslag is het gedicht ‘Vijf mei’ van Mies Bouhuys (1927-2008) afgedrukt met daarbij zeven tekeningetjes van Bijmoer.

Tegelijkertijd met het schrift is een grammofoonplaatje uitgebracht waarop kinderkoor ‘Zingende jeugd’ onder leiding van Hans de Jong het door Paul Chr. Van Westering (1911-1991) op muziek gezette gedicht van Mies Bouhuys ten gehore brengt. Een fragment van het lied is te beluisteren op http://www.minigroove.nl/vijf_mei.html  De hoes van het plaatje bevat de feestelijke illustratie van Wim Bijmoer

In het gedicht stelt Mies Bouhuys Nederland voor als een huis. Een huis met ‘een miljoen of elf’ mensen, die blij zijn omdat ze vrij zijn. Voor de lezer die niet weet wat dat ‘vrij zijn’ betekent, schetst ze in de vierde strofe beknopt maar duidelijk de achtergrond: ‘Ons huis was vijf jaar niet ons huis,/ de bloemen waren dood,/ een vijand hield ons huis bezet./ Vijf jaar stal hij ons brood.’ Maar gelukkig werd de vijand weggejaagd, waarna de bloemen terugkwamen en ook ‘de rood-wit-blauwe vlag’. Degene die deze geschiedenis kent, kijkt anders naar ‘het huis’, aldus de dichteres in de laatste strofe: ‘die weet wat het te zeggen heeft/ op elke dag van ‘t jaar.’

Over de ontvangst van het schrift en het grammofoonplaatje is vrijwel niets bekend. Onduidelijk is bijvoorbeeld of de meesters en juffen het lied met hun leerlingen hebben gezongen, zoals de bedoeling was. Een enkele krant heeft een berichtje aan de uitgaven gewijd. Een recensent van dagblad De Waarheid benadrukt in zijn bespreking van het plaatje op 14 april 1960 dat het lied ‘gelukkig niets heeft van de krampachtige heldenjubel, die wij ons van onze jeugd-gelegenheidsliederen herinneren. Zowel tekst als muziek zijn eenvoudig en spreken het kind gemakkelijk aan.’ De recensent hoopt dat het grammofoonplaatje op veel scholen gedraaid zal worden. In het Gereformeerd Gezinsblad van 27 april 1960 wordt het omslag van het schrift geprezen: ‘Het ziet er bijzonder aantrekkelijk en feestelijk uit.’ Het gedicht van Mies Bouhuys wordt in dit bericht wel genoemd, maar verder niet becommentarieerd.

Pas op voor spijkerhakken

Het in 1960 gepubliceerde gedicht was niet het eerste dat Mies Bouhuys voor kinderen over de bevrijding schreef. In haar bundel De twaalf mannetjes uit 1957 nam ze ook een gedicht op met de titel ‘Vijf mei’. De toon in dit gedicht is echter enigszins anders dan in het vers uit 1960. Terwijl in dat laatste gedicht de noodzakelijke informatie over de oorlog – ‘’t is nodig dat je ’t weet’ – een tamelijk neutrale en kernachtige opsomming van de feiten is, is in het gedicht uit 1957 sprake van een onomwonden directheid. Kinderen worden rechtstreeks aangesproken. Wat zou jij doen als een rover alles van je afpakte? Dan zou je vechten om de rover te vangen en vast te binden. En zo was het ook in de oorlog: ‘Eén keer is het echt gebeurd:/ ’t hele huis vol spijkerhakken,/ onze vlag kapotgescheurd./ Maar we kregen ze te pakken.’ Het gedicht wordt vervolgens besloten met een duidelijke waarschuwing: de vlag mag dan wel weer ‘hoog in top’, maar daarbij ‘zeg ik toch: pas, pas op,/ want een rover blijft een rover./ Luister maar, z’n spijkerhakken/ hoor je vlakbij al weer klakken…’ Dat laatste is niet alleen waarschuwend, maar er spreekt ook een zekere grimmigheid en misschien zelfs onverzoenlijkheid in door, wat aansloot bij het toenmalige sentiment.

Onder de titel ‘Geuzenlied voor kinderen’ werd het gedicht in 1989 nogmaals gepubliceerd. Het werd opgenomen in het boekje Niet Vergeten, dat Bep Ambags-van Veenendaal over de oorlogsperiode in Alblasserdam schreef. De gemeente Alblasserdam gaf het destijds uit ter verspreiding onder de plaatselijke schoolkinderen.

Het nee van die vijf jaren

En dan is er nog het gedicht met de titel ‘Vijf mei’ dat op 2 mei 1984 werd gepubliceerd in Trouw. Ook hierin worden de wandaden van de Duitsers tijdens de oorlog in niet mis te verstane woorden aan de orde gesteld: ‘De kleren, de kolen,/ de schoenen, het brood/ gestolen, gestolen,/ de Joden gedood!’ Maar één ding konden ze niet afnemen: ‘Dat was die stem van binnen/ die nee zei, al die tijd./ Dat nee heeft ons doen winnen./ Dat nee heeft ons bevrijd.’ Waarna de lezer in de laatste strofe wordt opgeroepen om op 5 mei ja te zeggen tegen de vlaggen en de muziek, maar vooral ook om ‘’t nee van die vijf jaren’ niet te vergeten.

Mies Bouhuys en de Tweede Wereldoorlog

Maar liefst drie gedichten van Mies Bouhuys over de bevrijding. Dat verraadt een fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog dan wel een grote betrokkenheid bij dat deel van onze geschiedenis. En dat klopt wel als enkele biografische feiten op een rijtje worden gezet. Mies Bouhuys was twaalf jaar toen de oorlog uitbrak. Ze was er diep van onder de indruk en was zich bewust van al het onrecht. Betrokkenheid bij de slachtoffers van de oorlog en een sterk rechtvaardigheidsgevoel kreeg ze daarbij als het ware met de paplepel ingegoten. Haar vader, die onderwijzer was, kwam namelijk openlijk op voor zijn joodse leerlingen, wat hem op zeker moment zijn baan kostte.

Ook na de oorlog hielden de gebeurtenissen uit de periode 1939-1945 Mies Bouhuys bezig. In de nacht van 30 april op 1 mei 1954 reed ze bijvoorbeeld samen met dichter-schrijver Ed Hoornik (1910-1970), die concentratiekamp Dachau had overleefd, en uitgever Fred von Eugen (1897-1989) naar de grens om pamfletten met de tekst ‘Deutsche nicht erwünscht’ op verkeersborden te plakken. Daarmee wilde het drietal de Duitsers tegenhouden die van plan waren 4 en 5 mei in Nederland door te brengen. Tegelijkertijd was het ook een protest tegen het in 1953 genomen besluit van de regering om Bevrijdingsdag en Koninginnedag voortaan te combineren. Koninginnedag zou dan een nationale vrije dag zijn, terwijl mensen die vrij wilden hebben op 5 mei een snipperdag zouden moeten opnemen.

In 1957 trouwde Mies Bouhuys met Ed. Hoornik. De twee versterkten elkaar in hun verzet tegen onrecht en discriminatie. Hierover zei ze eens: ‘Die oorlogsjaren hebben me gemaakt tot wie ik ben en die betrokkenheid vond een vervolg in het leven met mijn man.’ Het is ook die houding die haar na de dood van haar man deed opkomen voor de Dwaze Moeders in Argentinië.

Bij dit alles werd Mies Bouhuys gedreven door het ideaal van een betere wereld. In de bundel Hand in hand (1952) dichtte ze er al over. Het titelgedicht gaat over een kinderfeest waaraan kinderen uit alle landen meedoen: ‘Ik zie ze dansen op het strand,/ een lange bonte rij;/ uit iedre stad en ieder land/ en jij en ik er bij.’

Meer informatie over Mies Bouhuys is te vinden in: Omdat ik in de wereld loop : Mies Bouhuys 1927-2008 : schrijfster en activiste (Stichting In den Vreemde 2018).

Janneke van der Veer